| |
Het lidmaatschap van de kerkelijke gemeente
Het 242 Avontmaal, den 5 july 1665 (Sluis) Met attestatie:
De heer capiteijn Lauwrens Swaenswyck, jouffrouw Pieternelle Dany, syn huisvrouw
Jouffrouw Anna Swaenswyck
Om lidmaat van de gereformeerde kerk, (zoals de protestantse kerk in de 17e en
18e eeuw werd genoemd.) te kunnen worden, was allereerst nodig, dat men was
gedoopt. In veel gevallen was dat ook gebeurd, maar niet b.v. bij kinderen, van
wie de ouders doopsgezind waren. Verder moest men de uitgangspunten van het
geloof onderschrijven, zoals die in de Catechismus waren verwoord. De aankomende
lidmaten moesten deze dus kennen, en daartoe werden ze onderwezen door de
predikant (catechisatie). Als dat was gebeurd, werden de aankomende lidmaten
door de predikant en enkele leden van de kerkenraad ondervraagd, en beleden zij
die uitgangspunten te onderschrijven. Dit heet "belijdenis doen".
Daarna werd men aangenomen als lidmaat "met belijdenis". De procedure
is nog onduidelijk en zou per plaats kunnen verschillen. Zo lijkt in sommige
gevallen, dat de belijdenis plaats vond op een vrijdagavond, waarna deze
personen de volgende zaterdag als lidmaat van de kerk werden aangenomen
"met belijdenis".
Wanneer men wilde verhuizen, dan vroeg men aan de kerkenraad een verklaring, dat
men lid was van de kerkelijke gemeente in X, zodat men in de nieuwe woonplaats Y
niet opnieuw belijdenis hoefde te doen. Deze zogenaamde uitgaande attestatie
bevatte vaak ook nog opmerkingen over al dan niet goede handel en wandel, en
werd door de predikant gedateerd en getekend. Maar lang niet altijd werd dit
geregistreerd in de boeken. Met deze attestatie ging men dan naar de kerkenraad
in plaats Y, die in het algemeen iemand dan als lidmaat aanvaarde. Iemand werd
dan aangenomen als lidmaat "met attestatie".
Ook hier verschillen de registers aanzienlijk in wat er wordt vermeld. In de
meest uitgebreide vorm wordt zowel de datum als de plaats van uitgifte, als de
datum van aanname in de nieuwe woonplaats genoteerd. Soms wordt niet de plaats
maar alleen de predikant genoemd, die de attestatie heeft uitgegeven, en dan
moet men dus gaan zoeken in welke plaats die predikant op die datum diende. Vaak
ook is niet duidelijk (of heel subtiel geformuleerd) of de datum de datum van
uitgifte is, of die van opname. In feite benadert de datum van uitgifte het best
de datum van vertrek, daar men de attestatie vaak pas inleverde tegen de tijd,
dat er weer avondmaal gehouden zou worden, en dat gebeurde (afhankelijk van
plaats en situatie) eens per drie maanden of zes maanden, of soms maar eens per
jaar.
Een complicerende factor is, dat, zeker bij b.v. knechts en meiden, dat de
predikant hen bij hun vertrek de oude attestatie weer teruggaf, eventueel
voorzien van een opmerking. Het (korte) verblijf in plaats Y kan op die manier
geheel verborgen blijven.
Naast aantekening van komst en vertrek van lidmaten werden door de predikanten
ook regelmatig lijsten opgesteld van wie er nu eigenlijk lidmaat was. Vooral bij
de komst van een nieuwe predikant zien we dat vaak gebeuren. Op deze manier
kreeg de predikant dan een goed overzicht van "zijn" gemeente. Sommige
lijsten werden ook regelmatig geactualiseerd, door b.v. toevoeging van "obiit"
(overleden), "abiit" (vertrokken), "rediit" (weer
teruggekeerd) of door aantekening van een nieuwe echtgenoot of echtgenote.
|