Admiraliteit 2
Vorige Start Volgende

 

Start

De naam
Heraldiek
Admiraliteit 1
De schutterij
Stadsbestuur
Lakennijverheid
Kerkelijke gemeente
St. Janskerk
Admiraliteit 2
Buurthouden
Catharina Gasthuis
Pieter Stuyvesant
Klapwakers
De Lutherse zwaan
Werfdepot
WO II
Lucebert
Agthoven
Zuid Afrika 1
Zwaanwijck
Johannes Swaenswijck
Laurens van Swaanswijk
Zuid Afrika 2
Diversen
De Dordrecht
Fort Geldria

Admiraliteit van Amsterdam

De Admiraliteit van Amsterdam was het grootste van de vijf Nederlandse admiraliteiten ten tijde van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.
Aanvankelijk was Amsterdam ingedeeld bij de Admiraliteit voor het zuiderkwartier van Holland die in Rotterdam gevestigd was. Bij een reorganisatie van het zeewezen onder de graaf van Leicester op 26 juli 1586 werd Amsterdam, samen met het Noorderkwartier van Holland, Friesland, Utrecht en Gelderland ondergebracht in één Admiraliteit, die gevestigd zou worden in Hoorn. Hoorn verzette zich met Enkhuizen en Medemblik tegen de aanstelling van de gecommitteerden ter admiraliteit door de Staten van Holland in plaats van door de steden zelf. De gecommitteerden kwamen niet verder dan Amsterdam en begonnen daar op 28 augustus 1586 met hun werkzaamheden, tevens het begin van de Amsterdamse Admiraliteit.

De Admiraliteit van Amsterdam werd volgens de besluiten uit 1597 bestuurd door zeven gecommitteerde raden, waarvan er vier benoemd werden door de Staten van Holland en drie door andere gewesten. Dit aantal wijzigde zich later en in 1739 telde het college 12 leden, waarvan zes uit Holland en één uit ieder van de zes andere gewesten. In de Admiraliteit van Amsterdam hadden bijna altijd oud-burgemeesters zitting. Het traktement bedroeg 1.000 gulden per jaar. In de praktijk was de beloning vaak veel hoger door allerlei emolumenten en vergoedingen. Vooral zetels in de Admiraliteiten in Amsterdam en Rotterdam stonden als zeer lucratief te boek. Volgens een Groningse gecommitteerde was het geen 'hexemeesterswerk' en verbleef hij er met genoegen. Door onderlinge ruil bleven de regenten langer aan dan de bedoeling was.

De Prinsenhof door Gerrit Lamberts (1820)De bewindhebbers zetelden in het Prinsenhof of het Zeekantoor (na 1795) aan de Oudezijds Voorburgwal, een voormalig klooster, dat vervolgens als schermschool, logement en na de brand in 1652 als stadhuis was gebruikt. Als admiraal-generaal nam de prins bij voorkeur zijn intrek in het gebouw der Admiraltieit. Daar was hij rechtens heer en meester en behoefde geen gastvrijheid van de stad aan te nemen. Dit heeft er zeker toe bijgedragen dat het gebouw de naam Prinsenhof verkeeg en behield. In 1656 kwam de Admiraliteit in het bezit van het gehele gebouw.

 

In 1632 en in de jaren 1636-37 wilde stadhouder Frederik Frederik Hendrik Hendrik meer eenheid in de strijd tegen Vlaanderen brengen door de blokkadevloot niet door de vijf admiraliteitscolleges te laten uitrusten maar door een centrale organisatie. De vloot zou slechts in een plaats, Hellevoetsluis, uitgerust mogen worden en daartoe werden speciale directeuren benoemd.
Het doel was de efficiency te verhogen, maar het systeem werkte van geen kant en vooral Holland en Amsterdam verzetten zich.

Amsterdam had zich ontwikkeld tot de belangrijkste van alle Admiraliteiten en sprong vaak bij als de andere admiraliteiten tekorten hadden. In 1652 werden door de Admiraliteit van de Maze schepen in Amsterdam gehuurd om ingezet te kunnen worden in de Eerste Engelse Oorlog.

Convooi- en Licentgelden
De Admiraliteitscolleges waren in de eerste plaats belast met de zorg voor de uitrusting van de oorlogsvloten van de Republiek. De admiraliteiten kregen tevens als taak het beheer van de in- en uitvoerrechten, het innen van Convooien en Licenten. De Licenten waren het belangrijkst: het waren vergunningen of vrijbrieven op de handel met de vijand, dit wil zeggen Spanje. De opbrengst was n.b. bestemd voor de bouw en de uitrusting van oorlogsschepen. Merkwaardig genoeg zwijgt de Unie van Utrecht over de convooien en licenten. Een besluit omtrent de invoering kwam op 4 april 1582 tot stand. Om de opbrengst te verhogen is in 1638 besloten de Convooi- en Licenten te verpachten. Het gewest Holland verzette zich tegen deze beslissing omdat het meende door deze verpachting het gezag in handen van particulieren was gekomen, die daarmee niet om konden gaan.

Ieder gewest probeerde zoveel mogelijk handel naar zich toe te trekken en een oogje toe te knijpen bij overtreding van de regels. Handhaving van de inkomsten zou alleen mogelijk zijn als smokkelarij de kop werd ingedrukt. Vooral de Admiraliteit in Amsterdam was actief in het aanhouden van schepen.

Soldij en tractementen
Een matroos bij de zeemacht ontving per kalendermaand tien à elf gulden. Geen van de onderofficieren of manschappen was bij de admiraliteit in vaste dienst. Aan aangemonsterde matrozen werd behalve huisvesting tevens voeding verstrekt. Matrozen werden gekort wegens de aan hen verstrekte uniformkleding en plunje. Inkomsten door plundering of buit droogde op in de achttiende eeuw. Evenals dat bij onderofficieren en matrozen in het algemeen het geval was, waren er ook marineofficieren die, afhankelijk van de rang die zij bekleedden, geen traktement van de admiraliteit ontvingen als zij aan de wal waren. Bij de admiraliteit van Amsterdam waren dit de luitenants ter zee, de commandeurs en de extraordinaris kapiteins ter zee. Weliswaar waren voor officieren 'de verteringen aan de ruim voorziene kajuitstafel ... altijd vrij', dat neemt niet weg dat een maandtraktement van 30 gulden voor een luitenant en 60 gulden voor een commandeur bij plaatsing op een schip, niet indrukwekkend is. Het kenmerkende was juist het wisselend inkomen, dat voor het grootste deel geënt was op de opbrengst van buitgemaakte schepen.

28/04/1627, 1
1 HHM verlenen commissie voor de door Holland genomineerde Andries Lourissen Swaenswijck, oud-burgemeester van Gouda, als raad in de Admiraliteit te Amsterdam . Swaenswijck legt de eed af.

03/05/1629, 10
10 Vice-admiraal Berchem vraagt aan boord te mogen gaan van het schip Frederick Hendrick en het te mogen toevoegen aan zijn eskader. HHM horen de mening van Swaenswyck, raad ter Admiraliteit te Amsterdam , onder wier bevoegdheid het schip in kwestie en het hele eskader staat.
HHM verzoeken Swaenswyck de Admiraliteit schriftelijk om haar mening te vragen.

08/05/1629, 1
1 De Admiraliteit te Amsterdam informeert d.d. 5 mei over het verzoek van vice-admiraal Berchem om conform de resolutie van 24 april het schip Frederick Hendrick als vice-admiraalsschip te mogen toevoegen aan zijn eskader. Kapitein van dit schip is Willem van Brederode, die afgelopen winter door de Admiraliteit aan het genoemde eskader toegevoegd was, maar nu dienst doet voor de kust van Vlaanderen.
Op nadere informatie van Andries van Swaenswyck, raad ter Admiraliteit te Amsterdam, machtigen HHM hem om er bij de Admiraliteit op aan te dringen de vice-admiraal tegemoet te komen. De Generaliteit mag hierdoor echter geen schade ondervinden.

16/04/1630, 9
9 Ter vergadering compareert Dirck Jansz. Steenwyck, raad ter Admiraliteit te Amsterdam, opvolger van Andries Louwerisz. Swaenswyck. Hij heeft de eed afgelegd.