De
klapwakers
Voor het nachtelijk toezicht op wat zich binnen de muren van een stad
afspeelde, was een speciaal gilde ingesteld
van zogenaamde klapwakers.
Klapwakers
of klappermannen waren nachtwakers die het dorp al klepperend rondgingen met
een klep (om het misdadigersgilde te waarschuwen dat zij er aan kwamen en de
uren afriepen.
Er
waren twee commissarissen, en een aantal klappermannen en noodhulpen. Om in het
gilde in te treden moest men tussen de vijfentwintig en de vijfenveertig jaar
oud zijn. Elke nacht moest er door de helft van de klapwakers worden gewaakt.
Elke
wijk moet werden bedient bij twee tegelijk, benevens malkanderen ommegaande.
De
bewapening bestond uit een halve piek en een sabel. Om tien uur 's avonds
moesten de dienstdoende klapwakers in de wachthuizen zijn: in de zomer tot
drie uur en in de winter tot zes uur de ronde doende. Ze moesten elk hun wijk
trouw doorwandelen zonder enige straten over te slaan. Daarbij moesten zij
telkens op de klap slaan en iets roepen.
Als een klapwaker met moeilijkheden geconfronteerd werd, die hij alleen of samen
met zijn maat niet aan kon, dan moesten op een sein de andere klapwakers te hulp
schieten. De essentie van hun taak wordt weergegeven in artikel 28:
Zijn
gehouden in het omgaen acht te geven of ergens deuren of vensters open zijn
gebleven, gelijk mede op brand, dieverije, huysbraek, straetscheriderye en
allerley geweld.
Tegen
te grote commotie werden zij niet verondersteld opgewassen te zijn, want wanneer
zij enig oproer of samenrotting constateerden, dan moesten zij daarvan
aanstonds de Heer Officier (dat is de baljuw-schout) en de Burgemeesteren in
kennis stellen.
Andere taken waren: het in de Buitenstad uitroepen van hoog water bij dreigende
overstroming, en het letten op het al of niet branden van de straatverlichting.
Per nacht ontving de klapwaker acht stuivers, 's winters zelfs tot twaalf
stuivers. Ze staan als dienaren van wet en orde onder de speciale protectie
van de Magistraat,
soodanig
dat degene die zouden mogen bestaen deselve qualijk te bejegenen, met woorden
of daden, daerover aen den lijve of andersints, na gelegentheyt van het feyt,
rigoureuselijk sullen werden gestraft.
Om
vals alarm te vermijden was ook bepaald dat
nemant
buyten de klapwakers vermag des nachts eenig geluyd met de klap te maken, op
poene van ses weecken te water en te brood geset te werden
Elke
nacht had één van de commissarissen van de Klapwacht de controle. Zij hadden
er speciaal op te letten, misschien omdat ze met iets meer gezag spraken dan
de gewone klapwaker, dat
de
secreet- en rioolryumers de vuyligheyt
niet
in de havens en in de grachten wierpen.
Het Gilde van de Klapwakers had voorts drie hoofdlieden, die samen met de twee
busbewaarders, beheerders van de kas van het gilde, het bestuur vormden.
Een belangrijk onderdeel van de klapwacht betreft de alarmering bij brand. De
klapwakers moesten aanstonds de burgerij alarmeren en roepen waar de brand was
ontstaan. De naburige klapwakers moesten het alarm overnemen en zo verder. De
klapwakers moesten verder
opkloppen
de
hen bekende brandmeesters, brandspuitmeesters en de zogenaamde
geaffecteerdens
tot de brandspuyten.
De
klapwacht was overigens niet de enige instantie, die bij brand alarm moest
slaan. Ook de burgerwacht had op dit punt stringente taken. Onmiddellijk na de
melding was de officier van de burgerwacht, die de hoofdwacht commandeerde,
verplicht de trommel te doen roeren, de brandklok te laten kleppen en een
detachement wachters naar de plaats van de brand te sturen. Dit detachement
diende daar te blijven, totdat de compagnie schutters van de wijk ter plekke was
aangekomen. Deze had zich daartoe tevoren verzameld bij het huis van de
vaandeldrager. De burgerwacht had niet zozeer een taak bij het blussingswerk
als wel bij het handhaven van de orde.
De
klap van de klapwaker werd ook gebruikt bij uitbrekende branden
KLAPWAKERSGELD
DEN HAAG 1642
Op het algemeen rijksarchief bevindt zich in het archief van het Hof van
Holland, Sociëteit van 's-Gravenhage, onder inventarisnummer 5980 een 'Quohier
van personen in de zes kwartieren van Den Haag die voor de 14 klapwakers
betaalden. De klapwakers bestreken heel Den Haag en de inwoners moesten er voor
betalen.
Wie
betaalden er klapgeld rond 1600, de huurders, de eigenaren of de bewoners? Uit
de vele vermeldingen van '1e huurhuis', '2e huurhuis' enz. valt te concluderen
dat de eigenaren werden aangeslagen. De aangeslagenen betaalden verschillende
bedragen. Uit de registers is niet af te leiden of dit ging naar vermogen of
naar grootte van het huis.
Het
tweede quartier beginnende van de Hoochstraet aen de westzijde
2
- viii
de weduwe van Seger van der Maes
1
- iiii
deselve
1
- xii
de weduwe van Jan Cornelisz van ['Winden' doorgestreept en vervangen
door:] Bladen
1
- xvi st
de weduwe van Dirck Claesz Bort
1
- xii
Elisabeth Bastiaensdr
1
- xii
Nicolaes van Wouw
1
- xii
Wouter van Steenbergen
[f50]
2
- 0
de weduwe van Hendrick van Luijren
2
- 0
Phillips Bogaert
1
- xii
Dirck Luijten leydeckers weduwe
2
- viii
Andries van Wouw
2
- viii
de weduwe van Dirck Verdoes
2
- viii
Laurens van Swaenswijck
1
- xii
Pieter Pouwelsz zijdecramer
1
- xii
de weduwe van mr.Hans Elants
Laurens van
Swaenswijck was advocaat te Den Haag. Johan Lammens was zijn griffier.
|