| | Lakens en blauwververs
In de Gouden Eeuw was het vaak moelijk om aan te geven welk beroep men
uitoefende. Zo werd Laurens Andriesz van Swaenswijck (1547 1604) in 1579 lid van
de Leidse veertigraad. Zijn beroep was: exploitant van onroerendgoed,
wijntapper, lakenbereider en blauwverver.
De wijntapper was degene die de wijn verkocht aan de klant: vaak gegoede
burgers, geestelijken of het stadsbestuur. Als een wijntapper een vat eenmaal
had aangeslagen, moest dat vat ook helemaal leeg verkocht worden voordat er aan
een ander vat begonnen mocht worden. Werd er nog dezelfde dag aan een tweede vat
begonnen, moest de wijntapper dat kenbaar maken door een hoepel uit te hangen
boven zijn wijnkelder. Daarmee gaf hij aan dat er een nieuw vat, van mogelijk
andere kwaliteit, in de verkoop ging.
Dit doek van Jacob van Swanenburgh (1571-1631, van 1620-1623
leermeester van Rembrandt) uit 1594/1596 toont, nogal geïdealiseerd trouwens,
het vollen en verven. Rechtsboven verrichten keurmeesters hun werk. Het
schilderij behoort tot een serie over de lakenfabricage, indertijd gemaakt voor
de Leidse Saaihal.
Laken was - vanwege het nogal gecompliceerde productieproces - min of meer
een luxeproduct. Dit had tot gevolg dat de lakennijverheid al vrij spoedig een
zaak van gespecialiseerde ambachtslieden werd, terwijl een groot deel van de
plattelandsbevolking zich nog kleedde in huisgesponnen en huisgeweven stoffen.
De lakennijverheid had de neiging zich in bepaalde gebieden te concentreren,
zoals Noord-Frankrijk, Vlaanderen en Holland. Dit waren overigens zeker niet de
enige productiecentra. In Italië bij voorbeeld, was Florence een belangrijk
centrum van lakennijverheid.
Productiewijze
1 De ruwe wol werd ingekocht en aangevoerd. Aanvankelijk binnenlands maar later
vooral uit Engeland en Schotland.
2 De wol werd, na een uitgebreid was- en kamproces, geverfd en tot draden
gesponnen. De volgende verfstoffen werden hiertoe gebruikt: wouw voor gele
verfstof, Wede of indigo voor blauwe verfstof, lakmoes, aluin en sandelhout.
3 De drapenier, de lakenwever, spande zijn draden op het weefgetouw en weefde het
aken tot een voorgeschreven afmeting.
4 De volder of voller bewerkte het weefsel om de vezels dichter ineen te werken.
(Het werkwoord vollen is hetzelfde als vullen.)
5 Na het vollen door voetvolders of in de volmolen werd het laken op 'ramen'
gespannen om weer opgerekt te worden. Dit waren rechtop in de grond staande
palen met dwarslatten daarop. Aan deze latten en palen zaten haken zodat het
laken tot de juiste lengte en breedte kon worden opgerekt.
6 Vervolgens werd het laken "geschoren": met grote scharen werden
uitstekende pluisjes verwijderd, zodat het vervilte weefsel een effen oppervlak
kreeg.
De
droogscheerder
Appreteren was het op glans brengen van het laken, tussen al deze stappen werden
keuringen uitgevoerd die met loodzegels werden gemerkt.
De
lakennijverheid had vele handen nodig. Eerst werd de wol gesorteerd en gekamd.
De spinners maakten van de wol garen en draaiden het op spoelen. Al wie niet tot
zwaar werk in staat was, werd als spinner of spinster ingezet. Deze mensen
stonden op de onderste sport van de sociale ladder. Over het algemeen rekende
men op vier spinners voor elke wever. Een wever kon op een normale werkdag 10
tot 11 el laken produceren (1 el = 0,695 m) De volder (of lakenbereider) maakt
het laken harder door de vezels tot een dichte, egale massa ineen te werken.
Daartoe wordt het laken drie een een halve dagen lang in een mengkuip met urine
en volaarde ondergedompeld en door de volder met zijn voeten bewerkt. Ook de
moderne volmolen was bekend, maar omdat het resultaat minder goed was werd al
vlug weer overgeschakeld op het voetenwerk. De verver heeft één van de
delicaatste taken. De grondstoffen zijn duur en moeten meestal in het buitenland
worden gekocht. Na het scheren en spannen is het laken klaar voor de verkoop. In
de steden bestond er voor elk van deze stappen in het productieproces een aparte
ambacht met streng gereglementeerde arbeidsvoorwaarden.
De blauwverver
In het hele productieproces van de lakennijverheid was het verven van het laken
misschien wel de belangrijkste bewerking. Als het laken was geweven ging het
naar de verver. Deze bereidde de verf in grote ketels, die hij vulde met
plantaardige verfstoffen, water en beitsmiddelen als aluin en urine. Voor de
kleur rood werd meekrap gebruikt, voor de kleur blauw indigo. Het mengsel werd
aan de kook gebracht en dan roerde de verver, meestal bijgestaan door enige
knechten, met lange stokken de lakens urenlang door het dampende verfbad. Een
nauwkeurig werk, want de schoonheid en de deugdelijkheid van de kleuren waren
immers doorslaggevend voor de handelswaarde van het laken. Na het verfbad werden
de lakens goed uitgespoeld en buiten aan palen te drogen gehangen.
De blauwververs voegden eerst en vooral zaagsel en wat gemalen meekrap aan de
verfkuip toe, om het water te verzachten. Nadat deze stoffen hun werk hadden
gedaan, werd het bezinksel verwijderd en de wedepastel toegevoegd. Hierna ging
het deksel op de kuip en begon de inhoud te gisten. Ondertussen werden de
textielstoffen geweekt in helder lauw water. Wanneer de kuip voldoende had
kunnen gisten, ging het deksel eraf en werd het laken in het kleurmengsel
ondergedompeld. Terwijl de stof zorgvuldig gedraaid werd, veranderde de kleur
van het water door de toevoeging van zuurstof van groengeel in blauw. Er konden
ook nog andere ingrediënten toegevoegd worden die voor de nodige
kleurschakeringen zorgden. Wanneer de kleur zich aan het laken had gehecht, werd
de stof zorgvuldig uitgespoeld. Een ketel afwerken duurde minstens een hele dag
en soms zelfs twee of drie dagen. Een blauwverver kon op deze manier 3 tot 4
kuipen per week afwerken
Een Blauwverver is iemand die je kleding blauw verft, je pak, tot op het zwarte
af. Vroeger was dat op een gegeven moment nodig. Dan ging je naar de Blauwverver
omdat je in de rouw was! Op een zeker moment was iemand haast permanent in de
rouw als weduwe meestal of soms ook als weduwnaar. Zo'n rouwperiode duurde
geruime tijd, ik geloof wel maanden, zodat wegens een nieuw sterfgeval je ook
opnieuw weer in rouwkleding rondging. En zo liep men vaak dagelijks in donkere
kleding, soms jaren lang, die door de Blauwverver diepdonker was geverfd. Het
zijn oude ambachten. Zoals die van Blauwverver.
|