De Schutterij
en het schuttersstuk
De schutterij of het schuttersgilde was een soort burgerwacht of militie die in
de Middeleeuwen werd opgericht om de stad te beschermen bij een aanval en de
orde te handhaven bij oproer of brand.
Laurens van Swaenswijck was majoor in de
schutterij
De schutters
Officieren van de schutterij o.l.v. kolonel Andries Swaenswijck (Museum het
Catharina Gasthuis Gouda)
De schutterij was een steun voor het lokale gezag, omdat de officieren werden
benoemd door het stadsbestuur. Om toe te treden tot de schutterij moest men in
staat zijn de uitrusting te bekostigen: de aanschaf van een wapen en uniform. De
vaandrig was vaak een ongetrouwde jongeman, de kapitein niet altijd afkomstig
uit de wijk. Het uitdienen van die periode bleek vaak een opstapje te zijn tot
andere, belangrijke posten. Bij toerbeurt (een keer in de maand) liep de
schutters wacht onder leiding van een officier. Het streven was dat op elke
honderd inwoners drie tot de schutterij zouden behoren.
Doopsgezinden waren in de 16de, 17de en 18e eeuw uitgesloten van een functie in
de schutterij en betaalden daarvoor dubbele belasting. Katholieken werden
toegelaten tot de lagere regionen. Personen in dienst van de stad, zoals de
predikant, de stadsmedicus, de schoolmeester de koster en de bier- en
turfdragers behoefden niet te dienen. (De bier- en turfdragers moesten kunnen
worden ingezet bij het brandspuitgilde om de pompen te bedienen). Ook van joodse
inwoners van de stad werd geen gebruik gemaakt.
Terugval in de 18e eeuw
In 1748 eisten de Doelisten van stadhouder Willem IV de officieren te laten
benoemen door de burgerij. Willem IV weigerde, toen men het in sommige wijken
niet eens kon worden over de kandidatuur. In de tweede helft van de 18e eeuw was
de schutterij ingedut en overwegend prinsgezind. Er werd soms een keer per jaar
geoefend. Het bleek bovendien praktijk om zich uit te kopen voor het wachtlopen.
Er kwam veel kritiek op de organisatie. De patriotten hebben in 1783 geprobeerd
de schutterij nieuw leven in te blazen of een alternatief op te richten. In veel
steden ontstonden exercitiegenootschappen, vrijcorpsen of vrijwillige
schutterijen, waarvan iedereen lid kon worden. De officieren werden democratisch
gekozen. De exercerende dominees en winkeliers werden door de prinsgezinden
belachelijk gemaakt.
Het systeem van schutterijen werkte niet meer naar tevredenheid na vijfhonderd
jaar. Er is in de Franse tijd nog jarenlang gedelibereerd om het probleem op te
lossen. Uiteindelijk werd onder koning Willem I de veel professionelere politie
opgericht. De schutterijen werden pas in 1901 opgeheven.
Uitvoering schutterstaken
De kanonnen konden rond 1600 niet vaker dan twee of drie keer per tien minuten
worden afgevuurd. Werden ze namelijk te snel herladen, dan was de loop nog te
heet van het vorige schot en bestond de kans dat het wapen zou ontploffen. Na
elk schot was er een pauze om de inwendige mens te versterken. De vechtjassen
namen dan een slok bier want het water was in die tijd te vies om te drinken.
Voor het operationeel houden van een batterij (groep) kanonnen was een hele
schare mensen nodig. De kern van het geheel werd gevormd door de bemanningen van
de kanonnen. Deze bemanningen moesten in open veld worden beschermd tegen
aanvallen van ruiters en voetsoldaten. Daarvoor waren er de piekeniers met hun
lansen van 5,5 meter. Verder waren er de vaandeldrager, de tamboer en de
batterijcommandant. Elk kanon stond op een onderstel, affuit genoemd.
Belegeringsaffuiten hadden grote wielen waardoor ze gemakkelijk te verplaatsen
waren. Dit soort geschut had twee wielen en een z.g. grondschop aan de
achterzijde om de terugloop tegen te gaan tijdens het vuren. Een schutterij had
ook soms een rolpaard. Dit affuit heeft een viertal kleinere wielen en was
aanvankelijk vooral op schepen te vinden. De terugloop van dit wapen werd
tegengegaan door het eenvoudig met een flink touw vast te binden b.v. aan een
boom, of aan ringen in de stadswal. Later werd ook dit type op vestingwerken
ingezet.
Nog steeds bestaan er in Nederland en België schutterijen die de oude tradities
in ere houden.
Schuttersstuk
Een schutterij liet zich als het even kon op een schilderij verenigen. Men
poseerde voor de schilder die de opdracht kreeg de heren zo fraai mogelijk uit
te beelden. Een voorbeeld van zo een schuttersstuk is de Nachtwacht. Ieder lid
van de schutterij betaalde de schilder, afhankelijk van de plaats die hij innam
op het schilderij. De schutterij was overigens niet zo blij met het resultaat:
in plaats van een groep fiere en ordelijke mannen schilderde Rembrandt niet wat
hij zag. Ernst van de Wetering verklaarde in 2006 dat de Nachtwacht ... in
zekere zin is mislukt en dat moet hij geweten hebben. Rembrandt wilde zowel de
chaos van door elkaar lopende figuren schilderen, als een compositorische
ordening nastreven.
Officieren van de schutterij o.l.v. kolonel Andries Swaenswijck
|